Fietsen door Bolivia: de zon in het zout zien zakken
-
Still going strong! Santos Rijders Paul en Hera zijn inmiddels in Bolivia aangekomen. Het blijkt dat Paul destijds niet alleen hele mooie fietsen voor Santos heeft mee-ontwikkeld maar dat hij er ook heel boeiend over kan vertellen. O ja, en het fietsen in het tempo van Hera gaat hem ook steeds beter af.
Paul & Hera
Santos Cross Lite & Santos Travelmaster 2.6
“Hé, dat waren Nederlanders!” roept Hera als we Salta uitrijden. Een paar nette tourfietsen met rode Ortlieb tassen, typisch Nederlands, volgens Hera. Als we net buiten Salta de laatste chipa (een soort soesjes, maar dan met kaas) van onze reis kopen, komen Jaap en Margret langs, beide op een Santos Travelmaster 3+. We maken een fotootje voor Robbert, mijn voormalige baas. Het zijn de eerste Santos fietsen die we op deze reis tegenkomen. Het blijft niet lang geheim dat ik die fietsen ontworpen heb. Ik ben er trots op, maar noem het niet graag. Wellicht bescheidenheid, of omdat ik bang ben dat ze er niet tevreden mee zijn. Dat zijn ze gelukkig wel, op een paar kleinigheden na. De voortassen van Margret blijven niet goed op de voordrager zitten en er past geen normale bidonhouder op de fiets… Ik kan dat beide makkelijk weerleggen en verbaas me dat hun fietsenmaker ze met die foute informatie op pad heeft gestuurd. Ik vind het ontzettend zonde als eigenaren de mogelijkheden van hun reisfietsen niet kennen en benutten, of zelfs onnodig ontevreden zijn. Margret is dankbaar als ik haar laat zien hoe ze haar tassen wél goed ophangt en mijn uitleg dat er wél een bidonhouder op kan. We rijden een ander tempo en houden op verschillende plekken pauze, waardoor we elkaar deze dagen nog enkele keren ‘leap-froggen’.
Tussen Salta en San Salvador de Jujuy is ruta 9 de kortste weg tussen de 2 steden. Echter rijden de meeste (vracht)auto’s een andere route omdat deze weg vrij smal is. En dat is fantastisch! De weg loopt glooiend en slingerend door een dicht bebost gebied heen. Een sporadische auto, welke ik door eigen schuld van iets te dichtbij te zien krijg, herinnert mij dat dit géén fietspad is. Maar de rest van de rit voelt dat wel zo!
Dan zien we nog een Nederlandse jongeman op een Idworx. Rutger is zijn naam, maar hij noemt zichzelf Roger. Dat is makkelijker uit te spreken voor Latijns Amerikanen en te verstaan voor iedereen die zijn YouTube kanaal volgt. Wij worden daartoe ook even voorgesteld. Hij is begonnen in Venezuela en rijdt zuidwaarts met een aldaar geadopteerde pup, die inmiddels een volwassen formaat en flinke aanhanger heeft. Poeh, wat een bagage is dat! Wel goed voor het verhaal… Hij heeft enkele vragen over de remmen van zijn fiets, maar ja: hij rijdt op een Idworx en daar kan ik natuurlijk niets mee 😉.
"Er is geen toilet, zegt hij, zonder alternatief te benoemen. Tja, met enig ongemak plassen we dus stiekem in een hoekje van zijn tuin.
San Salvador de Jujuy doen we maar kort aan. Boodschappen en door. Vanaf hier is het flink klimmen richting de Altiplano (hoogvlakte) van Bolivia. Daarvan liften we een stuk omwille van Hera d’r knieën. We laten ons afzetten in een dorpje waar Maylis, onze hostes uit Tafi del Valle, op dit moment is. Ze is op vakantie in het artistieke en dure hotel van haar oom, waar we (helaas) niet mogen verblijven. Het is wel leuk haar weer te zien en spreken. Ze tipt ons contact op te nemen met Lalo. Die naam kennen we uit Salta, maar dit is een ouder vriendelijk klein mannetje die bijna altijd reizigers te gast heeft. Zijn huis en gastenverblijf zouden niet misstaan in een hobbit dorp. Rond en zelf gebouwd van klei, hout en stukken treinrails. Omdat het gastenverblijf bezet is heeft hij zijn garage schoongeveegd, waar we dankbaar onze tent in opzetten. Die avond regent het flink, maar wij staan droog!
De bouw en sfeer van zijn huisje is inspirerend en wonderlijk. Hera voegt het enthousiast toe aan haar toekomstbeeld met een geitenboerderij.
Humahuaca is maar een klein stukje verderop en heeft een bekende trekpleister: ‘Cerro 14 colores’, ofwel ‘de 14 kleurige berg’. Dat ligt wel nog bijna 25km de bergen in en ruim 1000m hoger dan het dorpje. Dus laten we de fietsen op de camping (achtertuin van een bewoonster) achter en liften we net als enkele anderen mee met toeristen die wél een auto hebben. We mogen in de laadbak van een pickup mee, wat een pijnlijke rit blijkt. “Terug mogen jullie binnen, het is hartstikke koud” zegt de vrouw, enigszins schuldbewust. We hebben het helemaal niet koud, maar hebben wel beurse achterwerken. Dus nemen we het aanbod graag aan. De bergen zijn inderdaad prachtig: rood, zwart, grijs, geel en groen wisselen zich in lagen af, maar 14 kan ik er niet onderscheiden. Elke kleurlaag vertegenwoordigt een tijdperk en daartoe behorende mineralen.
De terugweg is een stuk comfortabeler. Er hangen inmiddels donkere wolken in de vallei, wat er prachtig uitziet, maar een minder goed vooruitzicht voor de avond is. “Dit is het effect van climate change” zegt de vrouw met wie we meerijden. Ze komen hier al jaren, maar nooit regende het. En nu, elke avond. En dat is ook jammer, want vanavond is er viering van ‘Semana Santa’, de heilige week die eindigt met pasen. Het dorp bruist met kraampjes, versieringen en de kruiswegstaties van Jesus, waarlangs orkesten met vooral trom en blazers een oorverdovende processie doen. Over die staties en het Christelijk geloof leert Hera me vanalles. Ze heeft daar duidelijk meer kennis van dan ik, ondanks dat ze zelf ook niet (alles) gelooft. Als de regen begint haasten wij ons naar onze tent. Het eerbetoon aan de lijdensweg van Jesus wordt ondanks de regen voortgezet. Dat valt natuurlijk ook in het niet bij Zijn lijdensweg. Wie weet regende het toen óók wel?
In dat perspectief mag ik dan ook eigenlijk niet klagen, maar wij zijn doorweekt als we bij onze tent aankomen. En binnen in de tent is het ook nat. We hebben yoga matjes én een grondzeil onder de tent liggen en tóch dringt het water zich via de bodem van de tent moeiteloos naar binnen. Hoe kán dat nou, MSR?!? Tot nu toe hebben we niet veel regen gehad. Hopelijk blijft dat zo.
Nog één dagje flink klimmen en dan zitten we op de hoogte van het Altiplano, zo’n 3300 meter. In 3 dagen fietsen we naar de grens door een kaal, vlak landschap. Toch heeft het iets moois, op hoogte zijn. Ik kan er de vinger niet op leggen, maar ditzelfde landschap zou minder indrukwekkend zijn op zeeniveau. Ook Giraf krijgt vlinders in zijn buikje, maar dat is waarschijnlijk van de guitige lama’s met roze strikjes in hun oren. Een move durft hij nog niet te maken, maar hij schuift het niet onder stoelen of banken dat ie een lama vriendinnetje wel leuk zou vinden…
In het grensplaatsje Quiaca houden we een ‘rustdag’. Hera stort zich vol op haar blog, terwijl ik de was doe, en wat onderhoud aan de fietsen pleeg. Mijn inspanningen worden echter niet gewaardeerd door onze hostes: kleren wassen: nope. Kleren te drogen hangen op de ‘patio’: ook niet. Hera d’r fiets ondersteboven in hun garage: no no. En dat aftandse tafeltje beschadigd omdat ik mijn gereedschap erop leg, zegt ze; “Muchos cosas por 7000 pesos”. Mijn verontschuldigingen en poging het goed te maken door de complete garage aan te vegen maken geen indruk. Deze relatie is uit.
Ik houd er een nare bijsmaak aan over. Ik heb me de hele dag uitgesloofd opdat Hera d’r blog ongestoord kan schrijven, haar fiets in orde is en onze kleren gewassen zijn, en dan krijg ik van onze hostes het deksel op mijn neus… Hera is gelukkig begripvol en dankbaar en trakteert me op het universele medicijn: pizza.
Van onze laatste pesos kopen we nog pindakaas en chips. Wellicht hebben ze dat in Bolivia niet.
En dan is het zover: een nieuw land, valuta en mensen. We zijn gewaarschuwd: Bolivianen zijn minder vriendelijk naar westerlingen. En we zullen moeten onderhandelen, want onze prijs is niet wat Bolivianen zelf betalen.
We zijn in no-time over de grens in tegenstelling tot vele verhalen op internet dat het uren zou duren. Het Boliviaanse grensplaatsje Villazon is kleurrijk en levendig. We pinnen wat Bolivianos, ook wel Bob of Bol genoemd en ruilen onze Chileense Pesos ook in voor Bob. 7 Bob is ongeveer 1 Euro. Daar zullen we even aan moeten wennen.
We fietsen gemakkelijk richting een piepklein uitgestorven dorpje, waar we op het pleintje vriendelijk begroet worden door een oud kleurrijk gekleed omaatje, en raken daarna aan de praat met Willy, ook een local. “De meeste huizen hier zijn verlaten. Na jaren leegstand worden deze weer eigendom van de gemeente”, verklaart hij. We vragen hem of het veilig en geoorloofd is om wild te kamperen en of hij een plekje weet. “Bij mij thuis!” Dat is snel geregeld! Tot nu toe valt het wel mee met de onvriendelijkheid van de mensen hier! We volgen hem naar zijn huis, wat zeker in vergelijking met zijn voorkomen (hij is keurig gekleed) een beetje tegenvalt. Het is een vervallen huisje van adobe: bouwblokken gemaakt van een mengsel van aarde, steen, water en stro. Wij mogen in het stoffige muffe kapelletje in zijn tuin slapen, maar zetten liever onze tent in de tuin op. Er is geen toilet, zegt hij, zonder alternatief te benoemen. Tja, met enig ongemak plassen we dus stiekem in een hoekje van zijn tuin.
"Helaas dus ook geen naaktfoto’s (want dat moet kennelijk als je de zoutvlakte over fietst (google maar)
We fietsen naar Tupiza (wat wij hoopvol uitspreken als ‘two pizza’), waar we even wat willen eten en een vervolgplan maken. We willen namelijk naar Uyuni, maar dat is grotendeels een saaie rit. Als we op het busstation informeren, wijst een mevrouw ons de bus naar Uyuni die over 2 minuten vertrekt. We kijken elkaar aan terwijl de adrenaline loskomt. Ik leg in recordtijd de fietsen en tassen in de bus, terwijl Hera nog snel een gevarieerde lunch bij elkaar weet te sprokkelen.
We high-fiven als we 5 minuten later in de bus zitten naar Uyuni: haar enorme zoutvlakte bezoeken en betreden is een must als je in Bolivia bent. De bus is goedkoop, snel en gevuld met lokalen. Met enkelen raken we kort aan de praat, wat wederom bevestigd dat de Bolivianen helemaal niet onaardig zijn. Integendeel!
Als we de bergen uit rijden wordt het landschap vlak en kaal. Dit is de Altiplano in vol ornaat. In grove lijnen kun je Bolivia in 3’en delen. Deze hoogvlakte in het zuidwesten, jungle in het noordoosten en daartussen een bergketen: de Andes. We zijn het er snel over eens dat we de Salar de Uyuni willen bezoeken, maar dan weer richting het oosten, terug naar de bergen willen.
Als we Uyuni met de bus binnenrijden lijkt het wat het is: een flink dorp in de woestijn. Dichterbij het centrum wordt het ook zichtbaar waarop het dorp draait: toerisme. Het wemelt van mensen zoals wij: blanken op Teva’s zoekend naar het beste hotel (en voor de beste prijs). Wij vinden er eentje voor 100 Bol, vlakbij het centrum. Even rekenen… zo’n €13,-, prima!
We blijven 2 nachtjes. In de tussenliggende dag rijden we naar de zoutvlakte. Colchani is het dorp dat daar middels een geasfalteerde weg toegang toe biedt. Langs de weg zien we al wat sculpturen van zout, waaronder een ‘zauto’ (die grap laat zich niet zo heel goed vertalen). We zijn er aan het einde van de middag, opdat we de zon in het zout kunnen zien zakken. We zijn de enigen op de fiets. De overige duizend bezoekes zijn al dan niet met een georganiseerde tour per bus of jeep. We hadden het al vernomen, maar er ligt nog veel water op het zout. De vlakte is niet te betreden zonder diep weg te zakken in een zoute smurrie. Dat willen we onszelf en de fietsen niet aandoen. Het had me erg tof geleken de vlakte over te fietsen, maar daarvoor zijn we minstens een maand te vroeg. Helaas dus ook geen naaktfoto’s (want dat moet kennelijk als je de zoutvlakte over fietst (google maar). We trachten nog wat mooie foto’s te schieten, maar voor de echte magische ervaring moet je toch de vlakte op. Indrukwekkend is het wel, al moeten we erg ons best doen zonder andere toeristen op de foto te staan.
Terug rijden we door het donker. Dat is met bijna 25km door uitgestrekt onbewoond gebied minder prettig dan we zouden wensen, maar auto’s houden gelukkig goed rekening met ons. Halverwege komen we een volledig uitgeruste reisfiets tegen, zonder een spoor van de eigenaar. Zou hij of zij even een (grote of kleine) boodschap aan het doen zijn? We besluiten even de wacht te houden. Een heel eind in de verte, richting de zoutvlakte, zien we een klein lampje. Het komt tergend langzaam dichterbij. We denken te zien dat diegene aan het rennen is. Wij seinen met onze lampjes in de hoop hem of haar gerust te stellen. Als hij in de smiezen krijgt dat er mensen naast zijn fiets staan, trekt hij nog een agressief sprintje. “Easy, easy, we’re cyclists!” zegt Hera. We stellen ons voor en verklaren Alex voor gek dat hij zijn fiets zo lang onbeheerd en onafgesloten langs de weg heeft laten staan. “Lesson learned” zegt hij nadat hij is uitgepuft. Hij gaat nog 30km fietsen. Hij fietst vaak ’s avonds, zegt hij. We hopen het niet voor hem, maar begrijpen nu de sporadische berichten op internet over beroofde mensen en gestolen fietsen. De kans dat zoiets je overkomt kun je zelf vergroten of verkleinen. Naar ons idee bindt hij de kat op het spek, maar goed.
In Uyuni valt het besluit dat we via ‘Workaway’ 2 weken aan het werk gaan bij Ana-Maria. Ze woont in Yotala, net onder Sucre. Ze wil haar restaurant heropenen nadat haar man is overleden. Het werk dat gedaan moet worden heeft weinig met geitenkaas of huizenbouw te maken, maar haar verhaal roert ons, en ze heeft op korte termijn plek. En dat komt de knieën van Hera prima uit. Ze stelt voor dat we dinsdag bij haar aankomen, dat is over 4 dagen. Daartoe besluiten we de bus naar Potosi te nemen en vanaf daar naar Yotala te fietsen. Potosi is ’s werelds op één na hoogste stad en ligt 4090 meter boven zeeniveau. Yotala ligt 1590 meter lager, dus de rit van 140km zou een makkie moeten zijn in de 3 dagen die we daarvoor nemen.
Op het busstation van Uyuni is er zat aanbod van bussen naar Potosi. We lopen diverse kantoortjes langs om te vragen hoe laat hun bus gaat, of er plek is voor de fietsen, en wat dat kost. Zo’n busstation is een soort markt. Met rommelige kantoortjes in plaats van kraampjes en tickets in plaats van fruit. Met gepaste nonchalance schreeuwen sommige verkopers hun bestemmingen door de hal om hun klanten te lokken. Op ons heeft dat een averechts effect. Net als we denken de beste deal gevonden te hebben, spreekt een man Hera aan: wij kunnen ook in zijn bus mee, met fietsen, nu. De bus is al onderweg, maar hij belt de chauffeur om hem te stoppen. We lopen een paar blocks om de bus in te halen. Wederom zat ruimte voor de fietsen en comfortabele plekken. Wat een makkie is het hier om met de fiets in de bus te reizen!
De weg naar Potosi is flink klimmen en dat levert prachtige uitzichten op. De afwezigheid van water en schaduw hadden dit een zware maar hele mooie fietstocht gemaakt. Een rit die ik anderen van harte zou aanbevelen, maar waar ik niet heel rouwig om ben dat wij hem met de bus maken.
Als we in Potosi aankomen roept een jongen van de bus dat we extra moeten betalen voor de fietsen, maar als Hera in bijna vloeiend Spaans zegt dat we dat níet hoeven, steekt hij er ook geen moeite meer in. Een opportunist, dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Potosi was ooit de rijkste stad van Bolivia. Hier zijn flinke zilvermijnen geweest en werden de Boliviaanse munten tot halverwege de vorige eeuw geslagen. Inmiddels is die productie elders en wordt (uiteraard) geen zilver meer gebruikt. Dat wordt in de mijnen rondom Potosi ook niet meer zoveel gevonden. Dat Bolivia bekend en berucht was om zijn mijnbouw wisten we al, omdat het grondwater hier sterk vervuild is met o.a. kwik, lood en cyanide, afkomstig uit de mijnbouw. Om daar meer over te weten te komen besluiten we een mijntour te doen. Dat is 1 van de 2 voornaamste attracties hier (de andere is het munt-museum). We hebben er gemengde gevoelens over, omdat we het wél willen begrijpen maar geen voyeurs willen zijn. Als ons geld maar naar de mijnwerkers gaat, en niet naar de touroperators, hopen we.
Dat lijkt gelukkig mee te vallen, want de volgende ochtend worden we door ex-mijnwerker en clown, Wilson ontvangen. We rijden eerst naar de “miners market”. Hij legt uit dat mijnwerkers hier hun benodigdheden kopen, zoals dynamiet, frisdrank, coca bladeren en 98% ethanol (ja, om te drinken). Chocolade en koekjes zijn voor baby’s, zegt hij lachend. Het is een macho cultuur die weinig ruimte laat voor persoonlijk welzijn. Dat mijnwerkers vaak vanaf hun 40e gezondheidsklachten krijgen, arbeidsongeschikt worden of zelfs al overlijden hoort er kennelijk gewoon bij. Wilson stelt voor dat we wat voor de mijnwerkers kopen, bijvoorbeeld coca en frisdrank. Maar wij proberen iets revolutionairs: we kopen een zak toffee snoepjes, een pak soja/fruitsap en een blok handzeep als gift voor de mijnwerkers. Wie weet bevalt het ze en .
Wilson legt uit dat tegenwoordig de mijn eigendom is van een exploiteur. Senior mijnwerkers betalen om gebruik van die mijn te mogen maken, maar wat ze delven is hun eigen winst. Dat delven doen voornamelijk juniors, die zich in 3 jaar als voorbeeldige mijnwerker moet opwerken tot senior. Elk jaar van die training hoeven zij een minder groot percentage van hun opbrengst aan hun senior af te staan. Na unanieme instemming van iedereen die voor deze exploiteur werkt, mag hij zichzelf senior noemen en zelf een stukje berg gaan uithakken, al dan niet met juniors onder zich. Vanzelfsprekend was dit vroeger het werk van inheemse slaven, die zowel door landgenoten als kolonisten gedwongen werden dit gevaarlijke en loodzware werk te doen.
Het is zondag, dus veel mijnwerkers zullen we niet aantreffen. Bij de ingang van de mijn wonen weduwen van de mijnwerkers. Zij bewaken de toegang en heten ons welkom nadat ze van Wilson onze zak met toffee snoepjes hebben gekregen. Ik vermoed dat Wilson dit babyvoer niet aan zijn collega’s durft te geven. Niet macho genoeg. De zeep ‘vergeet’ hij ook te geven als we wel een mijnwerker tegenkomen. Gelukkig hebben de andere toeristen wel braaf coca en alcohol gekocht, welke dankbaar in ontvangst worden genomen. Onze zeep neemt hij zelf mee naar huis.
"Maar hoeveel comfort en luxe ben ik bereid daar zelf voor in te leveren als zelfs een paar varkensharen en een tepel op mijn bord al te veel is?
Met een koplamp op onze helmen volgen we een rails de gang in. Het spoor ligt er zo slecht bij dat ik me amper kan voorstellen dat hier nog wagentjes op kunnen rijden. Die kunnen tot 3000kg aan steen dragen en ontsporen inderdaad wel eens met dodelijke gevolgen.
Aan het eind van een doodlopende gang staat een beeld van een rode god met een enorme erecte penis: El Tio, god van de onderwereld. Hij is ‘versiert’ met verlepte slingers, peuken en bierblikjes. Eigenlijk is het gewoon een puinzooi, godslastering als je het mij vraagt. Wilson vertelt dat hier gedronken en gebeden en bedankt wordt voor veiligheid en vooral veel zilver of andere waardevolle delfstoffen. Mijnwerkers zijn bijgelovig en nemen de regels serieus. Zo mogen er in de mijnen absoluut geen vrouwen werken, wordt er in de mijn niet over dood of ongelukken gepraat en worden offers zoals lama’s in even aantallen gebracht. Vooral het bloed van lama’s schijnt een belangrijk offer te zijn. Of El Tio daar zijn kleur aan ontleend weet ik niet. Aan het eind van zijn uitleg drinkt Wilson een beetje alcohol en giet wat over hem heen.
Gelukkig kent Wilson de gangen, want ik zou verdwaald zijn. Een kaart van alle gangen is er niet, behalve in zijn hoofd, zegt hij. Op basis daarvan beoordelen mijnwerkers ook of het veilig is ergens een nieuwe gang te graven… Mij klinkt het meer als Russisch roulette in de oren, maar ik vermoed dat de mijnwerkers het op El Tio gooien als het mis gaat. Meer lama’s offeren dan maar?
Veel gangen zijn afgesloten middels een hek. Dat is dus privéterrein, welke de moeite van het afsluiten waard is. “The most important thing is Good Luck”, zegt Wilson. Zo kan het zijn dat een ader ineens verbreedt of veel zuiverdere grondstof levert. Een collega van hem trof dat geluk en heeft inmiddels zelf een raffinaderij, restaurant, hotel en meer in Potosi. Hij is steenrijk ;) Dat is het geluk dat de mijnwerkers, vaak tevergeefs, zoeken.
Direct na de tour springen we in ons tenue en op de fiets. We rijden in een halve + een hele + nog een halve dag naar Yotala. De rit is helaas niet zo mooi als de busreis naar Potosi, maar aangenaam, voornamelijk door het vele afdalen. Onderweg slapen we naast een boerderij en daarna naast een buiten proportioneel grote hangbrug: Puente Sucre. De cultuur proeven we onderweg letterlijk als we ons laten verleiden “almuerzo” (dat is lunch, wat in Bolivia het hoofdgerecht van de dag is) te eten. We schuiven aan een tafeltje op het centrale plein van Betanzos en wijzen naar het bord van onze buren die ons bevestigen dat het “rico” is (lekker).
We krijgen aardappel, mais en een stuk vlees overgoten door jus. Ik houd niet zo van mais, maar vooral dat stuk varken zit me niet lekker. Er zit een laag vet van 3cm tussen het vlees en de huid waar ook haar en een tepel op zit. Volgende keer toch wat specifieker ons eten uitzoeken, nemen we ons voor. De honden op het pleintje zijn even onze beste vrienden als ze ons helpen de borden leeg te krijgen.
Wederom een dubbel gevoel: ik wil wel de culturele keuken ervaren, maar dan zonder huid en haar… Dat voelt een beetje hypocriet, net als dat ik als rijke westerling moeite voelde met de mijnwerkers geconfronteerd te worden. Daar ga ik vast nog vaker tegenaan lopen op plaatsen waar het verschil in welvaart tussen ons en de bevolking zo groot is. Een welvaarts- of machtspel dat wij als westerlingen al eeuwen aan het winnen zijn.
In Yotala blijkt dat we voor dergelijke confrontaties niet zo bang hoeven te zijn. De weduwe die we gaan helpen lijkt bijzonder welvarend. Enerzijds jammer, anderzijds wel comfortabel.
In onze vrij tijd spelen we een potje Monopoly, wat ik dik win. Dat kán ook niet anders met Monopoly, daarom heet het ook zo. Ik win ten koste van Hera. Zelfs dát vind ik moeilijk te aanschouwen. Ik zou willen dat het allemaal wat eerlijker was op de wereld. Maar hoeveel comfort en luxe ben ik bereid daar zelf voor in te leveren als zelfs een paar varkensharen en een tepel op mijn bord al te veel is?
Gelukkig is er wel wat nieuws te zien in Bolivia, waar we in Chili en Argentinie een beetje ‘cultuur’ misten:
- Mensen, vooral de vrouwen, zijn stevig, klein en veel kleurrijker gekleed.
- Ze lijken wat nors, totdat je ze aanspreekt.
- Er is hier veel minder Spaans bloed. De meesten zijn of lijken inheems.
- Er staan geen oneindig lange hekken meer langs de wegen.
- We zien veel minder pickup trucks, maar in plaats daarvan mini-vans en tuktuk’s.
- Alle auto’s inclusief de mini vans zijn verlaagd en gepimpt met stickers, vleugels en dikke uitlaten en wielen.
- Bussen zijn goedkoop en snel. En fietsen meenemen kost niets extra.
- Ze hebben wél pindakaas en chips.
- Het is niet beduidend goedkoper dan Argentinië op het moment.
- Er wordt zelfs in steden veel op straat gepist. Dat zie en ruik je.
Op het moment zijn we dus bij Ana-Maria, ookwel Anita genoemd. Hier zullen we 2 weken helpen met het opknappen van haar restaurant, opdat dat over een paar maanden weer open kan. Het is een flinke klus, waarover ik in mijn volgende blog zal vertellen.
Adios chicos!
Meer verhalen lezen van Paul? Ga naar zijn Polarsteps.